52

Meneer Braun zou college kunnen geven over hoofdpijn. Je had de lichte druk achter de ogen, die was het minste, die was zelfs wel met een aspirientje te bestrijden. Die hoofdpijn werd veroorzaakt doordat de ogen te lang aan het felle zonlicht waren blootgesteld. Het kwam voor als meneer Braun, in tijden die lang geleden leken, uren doorbracht op het strand en naar de meisjes keek.

Er was een hoofdpijn die als een wollige balk van slaap naar slaap liep. Dat was de inhaalhoofdpijn. Als meneer Braun een sessie had gehad, sliep hij de nacht daarna diep en werd hij gegarandeerd wakker met die hoofdpijn. Een ijskoude doek op zijn voorhoofd verlichtte dan wat, hij moest vooral niet in de zon gaan zitten, alleen de voortschrijdende uren wisten de laaghangende bewolking in zijn brein te verdrijven.

Onvermijdelijk was de hoofdpijn na een nacht waarin meneer Braun aan het werk was geweest, de dood in de ogen had gekeken. Dat was de meest stekende hoofdpijn, alsof twee zwaarden in zijn hersenpan waren gestoken, die een continue druk veroorzaakten maar ook af en toe even doorprikten. Die hoofdpijn viel niet echt te verlichten, maar was in zekere zin ook acceptabel – want verklaarbaar – en werd door meneer Braun gelaten ondergaan. Met die hoofdpijn bracht hij de dag als een zombie door. Hij at weinig, bewoog minimaal, dronk veel, ging niet naar buiten.

Maar er was nog een vierde soort hoofdpijn, die alle andere categorieën overtrof, tevens de enige die van meneer Braun het predicaat ‘migraine’ kreeg. Het was een hoofdpijn die opkwam als het leven hem een onverwachte en zware slag toebracht, zo ingrijpend dat het bestaan hem onmogelijk leek. Een dergelijke dreun had hem voor het eerst getroffen toen zijn zusje zelfmoord had gepleegd. Toen zijn gave blootgelegd was door Margo en Roger had hij de migraine ook gehad. En nadat de furieuze galeriehoudster hem bezocht had waren zijn hersencellen aan het tollen geslagen. Hij was misselijk en duizelig. Hij wist zich met moeite naar zijn bed te slepen. Ieder lichtstraaltje dat door de louvre-luiken piepte deed hem pijn. Hij ging met zijn hoofd onder het kussen liggen. Hij kon slapen als hij die migraine had, maar de pijn hield stand, zelfs als hij niet wakker was bleef de migraine hem de baas. Hij kon alleen maar wachten tot het weer voorbij zou zijn.

Elizabeth dacht dat hij dood was. Ze had geroepen, maar geen reactie gekregen. Ze had het bordje met de half opgegeten croque-monsieur zien staan. Ze had meneer Braun gevonden op zijn bed, volledig gekleed, met een kussen over zijn hoofd. Hij bewoog niet. Ze meende dat hij niet meer ademde, maar ze vond een slagader in zijn hals die klopte. Ze maakte hem wakker door zachtjes in zijn hand te knijpen. Hij opende zijn ogen, knipperend.

‘Kunt u bewegen?’

Hij knikte, maar daar kreeg hij algauw spijt van. Elizabeth maakte een theedoek nat in de keuken en draaide de kranen van het bad open. Ze vond de aspirientjes in het medicijnkastje en vulde een glas met water.

‘Een warm bad zal u goeddoen,’ zei ze.

Meneer Braun overwoog het voorstel. Hij zou zich moeten uitkleden, in het bad moeten stappen, zich moeten afdrogen. Het kwam hem allemaal als onmogelijk voor. Maar Elizabeth trok zijn schoenen al uit. Hij protesteerde, een beetje grommend. Deze vernedering zou hij zichzelf besparen en hij hief zich op. Hij vond de kracht op te staan, het viel mee, hij was alleen nog een beetje duizelig en er prikten naalden in zijn grijze cellen.

‘Redt u zich? Moet ik een dokter laten komen?’

‘Koffie,’ zei hij.

Elizabeth keek hem na terwijl hij met kleine, voorzichtige stapjes naar de badkamer liep. Ze snelde naar de keuken, blij dat hij twee lettergrepen gesproken had.

Hij voelde zich werkelijk een stuk beter. Elizabeth had de terrasdeuren gesloten, er viel nauwelijks licht in de salon. De eerste scheut koffie die in zijn maag arriveerde maakte hem even misselijk, daarna knapte hij op van de cafeïnestoot.

‘Is Alice er niet?’ vroeg Elizabeth. ‘Het is toch haar dag?’

‘Ik weet niet waar ze is,’ zei meneer Braun.

‘Was ze er gisteren?’

‘Ja ja...’

‘Wilt u mij vertellen wat er gebeurd is?’

Hij deed langzaam en soms haperend verslag. Dat hij door onmogelijke daders aan te wijzen geprobeerd had Margo in diskrediet te brengen. En dat zij hem doorzien had. Dat ze geschreeuwd en gedreigd had. Elizabeth pakte zijn hand.

‘Dit kan zo echt niet langer,’ zei ze.

‘We zijn het eens geworden,’ loog meneer Braun. ‘Eén zaak per week, meer niet.’

‘Het zal u desondanks fataal worden.’

‘Ieder mens moet iets fataal worden.’

‘U bent fatalistisch.’

‘Wat zou er met Alice zijn?’ vroeg meneer Braun zich af, terwijl hij naar zijn tabakszak reikte.

‘Ik rij zo wel even langs haar huis. Kan ik verder nog iets voor u doen?’

‘Je hebt al zoveel gedaan,’ zei meneer Braun warm.

Ze stond op, maar ze liep niet weg.

‘Zeg het maar, Elizabeth,’ zei meneer Braun.

‘Er is iets dat ik u al lang wil vragen. Het is eigenlijk heel stom...’

‘Jij mag me alles vragen.’

‘Ik zou zo graag uw pijpje eens willen stoppen,’ zei ze zacht.

Meneer Braun lachte zijn ontroering weg. ‘Dat is heel moeilijk.’

‘Ik heb het u misschien wel al honderd keer zien doen.’

Meneer Braun overhandigde haar plechtig zijn pijp en het zakje tabak. Ze pakte een plukje tabak, liet het in de kop vallen, pakte een groter plukje, stampte het zacht aan. Ze had het waarlijk bestudeerd.

‘Mag ik ’m ook nog voor u aansteken?’

‘Mogen vrouwen die zwanger zijn roken?’

‘Bij pijproken inhaleer je toch niet?’

Hij overhandigde haar zijn aansteker. Ze liet de vlam boven de opbollende tabak zweven. Elizabeth overhandigde haar vriend de pijp.

‘Ik wil u nog iets vragen, meneer Braun. Ik weet niet... Onze zoon... Mogen we hem naar u vernoemen?’

‘Maar natuurlijk! Het zal me een eer zijn.’

‘Er is alleen één probleem...’

Afwachtend keek hij haar aan.

‘We weten niet hoe u heet. We kennen uw voornaam niet.’

Ze zouden hem Oscar noemen.